Voorjaarsconcert 2024 - Mendelssohn - Kodály
Mendelssohn - Hör mein Bitten
Mendelssohn heeft in zijn leven een bijzondere relatie gehad met Engeland en de toenmalige muziekcultuur aldaar. Hij is vaak in Londen geweest waar hij de partituren van Händel uitvoerig bestudeerd heeft. Zijn reizen naar Schotland resulteerden in muziekstukken die het typische landschap bezongen (Hebriden-ouverture, Schotse symfonie).
Mendelssohn was goed op de hoogte van de Anglicaanse kerkmuziek. Verschillende Engelse muziekuitgevers hebben hem dan ook verzocht om werken te schrijven die tijdens erediensten uitgevoerd konden worden. De hymne “Hör mein Bitten” voor soptraan, koor en orgel is er daar een van.
In 1844 organiseerde ene William Bartholomew religieuze concerten en voerde deze uit in de gerenoveerde Londense concertzaal Crosby Hall. Op zijn verzoek componeerde Mendelssohn het Anthem “Hear my prayer” - volledig in het Engels. In 1847 heeft Mendelssohn de orgelpartij van dit werk geïnstrumenteerd en waarschijnlijk zelf de Duitse vertaling “Hör mein Bitten” geschreven. Helaas heeft hij zelf de orkestversie nooit in werkelijkheid kunnen horen, daar hij eind 1847 ten gevolge van een beroerte stierf. De première van de orkestversie was op 21 december 1848 te Dublin.
De hymne bestaat uit vier aan elkaar verbonden delen. De afwisseling tussen solo en koor is gebaseerd op de koorstijl zoals die in de Anglicaanse kerk gebruikelijk is. In het 1e deel blijft deze afwisseling beperkt tot een korte herhaling van het koor van het beginthema, dat het snelle 2e deel inleidt. Dit deel kent wél een afwisseling van solo en koor en geeft de ontreddering weer die de gelovige mens voelt als het kwaad (die Feinde) bestreden moet worden. Het 3e deel is een kort recitatief door de solist, dat kort door het koor beantwoord wordt (Gott, hör mein fleh ‘n). Het werk eindigt met een smeekbede van de solist (O, könnt’ ich fliegen wie Tauben dahin), waarbij het koor een meer begeleidende functie heeft.
Kodály - Missa Brevis
Tegenover zijn landgenoot Bela Bartók, die naar de Verenigde Staten emigreerde, koos Zoltán Kodály ervoor om tijdens de nazi-bezetting in Hongarije te blijven. Zijn vastberadenheid en toewijding aan zijn thuisland bleken cruciaal in zijn latere rol als een van de vooraanstaande figuren in de ontwikkeling van muziekonderwijs in Europa. Kodály putte inspiratie uit nationale volksliederen en dansen, wat resulteerde in een unieke en betoverende muzikale stijl die de harten van velen veroverde.
In 1945 bracht de overwinning van het Rode Leger op de Duitse troepen eindelijk een einde aan de lange bezetting van Boedapest. Te midden van de verwoesting en het lijden van de stad vond Zoltán Kodály een toevlucht in de kelder van het operagebouw, waar hij - tegen alle verwachtingen in - componeerde aan zijn meesterwerk, de Missa Brevis. Dit stuk, oorspronkelijk een instrumentale orgelmis uit 1942, onderging een transformatie en werd voor het eerst opgevoerd in de bescheiden setting van de garderobe van het Opera House. Later, in 1948, beleefde het zijn officiële première tijdens het prestigieuze Three Choirs Festival in Worcester.
De vaste delen van de mis - Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei - worden omlijst door twee korte delen voor solo-orgel: Introitus en Ite, Missa Est. Het onderscheidende karakter van het werk komt grotendeels voort uit Kodály's modale harmonie en op volksliederen geïnspireerde melodieën, gekoppeld aan een lyrische romantiek.
Het Introïtus vestigt onmiddellijk de d-mineurtonaliteit van het werk met een geleidelijk intensiverende reeks akkoorden, waarna een eenvoudig maar belangrijk melodisch idee naar voren komt. Het Kyrie-eleison bestaat uit dit motief in tweedelige imitatie over een drone-achtig pedaal. Het Christe Eleison is vooral gedenkwaardig vanwege zijn beklijvende akkoordenschema voor een trio van hoge sopranen, ondersteund door de andere delen.
Fanfare-achtige figuren kenmerken de energieke buitenste delen van het vrolijke Gloria, terwijl de langzame centrale passage die begint bij 'Qui tollis peccata mundi' een verlangende, lyrische melodie introduceert. Het deel bereikt een jubelend hoogtepunt met het afsluitende 'Amen'.
De 'Et incarnatus est' en 'Crucifixus' vormen het centrum van het Credo en bevatten enkele van Kodaly's meest emotioneel intense muziek. Het uitbundige ‘Et resurrexit’ dat daarop volgt, spiegelt de tekst met een energiek oplopende figuur.
Voor het Sanctus maakt een korte orgelinleiding de weg vrij voor een aaneenschakeling van verstilde frasen uit de hogere stemmen van het koor, met als hoogtepunt de feestelijke fanfares van de ‘Hosanna’. De zacht golvende Benedictus leidt uiteindelijk naar een uitgebreide versie van de 'Hosanna'.
In het Agnus Dei duikt de melodie van ‘Qui tollis peccata mundi’ in het Gloria weer op. Na een jubelende climax is het laatste uitgebreide 'Dona nobis pacem' een herwerking van de hele Kyrie-gedeelte, waarmee de mis de cirkel rond maakt. Het werk wordt afgesloten met de Ite, Missa Est voor orgel solo (dat Kodály bewerkte voor koor), een triomfantelijke affirmatie gebaseerd op thema's uit het Credo.
Mendelssohn - Psalm 42
Voor Albert Einstein was hij dé “romantisch-klassieker”, voor P.H.Lang een "classicistisch-romanticus”. Mooie beschrijvingen voor de veelzijdigheid van Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847).
Mendelssohn heeft een breed repertoire bij elkaar gecomponeerd: symfonieën, ouvertures, viool- en pianoconcerten, de toneelmuziek van Shakespeare's Midzomernachtsdroom en enkele kamermuziekwerken zoals het strijkoctet.
Zelf vond Mendelssohn het belangrijk dat al zijn composities bruikbaar, zingbaar en "lonend" zouden zijn voor praktische uitvoering. Hij streefde er ook naar ál zijn werken interessant te maken voor élk muzikaal onderzoek, niet enkel binnen de geschiedenis van de kerkmuziek.
Mendelssohn maakte al vroeg kennis met de tradities van J.S. Bach via zijn Berlijnse leraar Carl Friedrich Zelter - een goede vriend van Goethe, maar dat is een heel ander verhaal!
De klemtoon van de lessen lag in de nogal strenge contrapuntische stijl. Ook al was deze stijl “ouderwets” in vergelijking met de modieuze en meer homofone aanpak van de periode, het legde de basis voor Mendelssohns veel gebruikte contrapuntische vaardigheden én het vormde een opvallend contrast met de vloeiende melodieën en zachte harmonieën in zijn oeuvre.
Mendelssohns religieuze muziek omvat onder andere een Kyrie, een Gloria, een Magnificat en verschillende koralen en psalmen. Een van de mooiste is ongetwijfeld de cantate over Psalm 42 Wie der Hirsch schreit nach frischem Wasser uit 1837/8 op. 42 voor solisten, koor en orkest.
Mendelssohns Psalm 42 biedt een grote rijkdom aan vormen en muziek.
Het openingsnummer (nr. 1) presenteert retorische expressie in het koor met tegelijkertijd lyrische beweging in het orkest met het prachtig poëtische beeld van het verlangen van het hart naar water (en het verlangen van de ziel naar God).
De sopraansolo (nr. 2) die volgt is verdeeld in een Adagio arioso met solo hobo, een "accompagnato" recitatief en een fascinerend Allegro assai met inzetten voor vrouwenkoor. Het verlangen, de twijfels en het streven om het "huis van God" te bereiken vinden onmiddellijk een aangrijpende verklaring in de emotioneel reproduceerbare muziek en de slimme dispositie van deze opeenvolging van nummers.
Eerst met de tenoren en bassen in unisono en bijna psalmodisch, geeft het koor van nr. 4 sober en beknopt de kwintessens van de psalm in vraag-en-antwoordvorm weer: "Was betrubst du dich ... Harre auf Gott!" ("Waarom zijt gij zo vol van zwaarte... Stel uw vertrouwen op God!").
Nr. 5 volgt zonder pauze. Een kort arioso voor sopraan met recitatieve inzetten, schildert met zijn instrumentalfiguratie de "Wasserwogen und Wellen" ("golven en stormen") die over de psalmzanger razen: het symboliseert zijn verzwakking, ver van God.
Nr. 6, een solokwartet van mannenstemmen, biedt dan het scherpe contrast van zachtheid en toewijding aan God. Met zijn zachte liedachtige kwaliteiten klinkt het duidelijk als een koraal en herinnert het aan tedere, ontroerende melodieën van Mendelssohn als Denn er hat seinen Engeln befohlen ("Want Hij zal zijn engelen de leiding over u geven"). De solosopraan zingt herhaaldelijk de klaagzang van de ongelovigen, de "niet in God", boven het solokwartet (vergelijk nr. 5) terwijl het orkest - onopvallend maar toch duidelijk genoeg - het golvende motief van het voorgaande nummer (nr. 5) oppikt. Na de fijn uitgesponnen ideeën en de muzikale coherentie in de middelste nummers, wordt het effect van de afsluitende fuga met zijn twee homofone openingskoorblokken des te groter: de muzikale uitdrukking van een onwankelbaar vertrouwen in God.
Geniet van de mooie muziek namens Pro Cantione en Camerata Aetas Nova!